01-11-2010 Competentiebeschrijving 3. Vaardigheden

Niveau 1

De student kan een verband leggen tussen lesdoelen en kerndoelen.

De student kan onder toezicht een eenvoudige (digitale) les uitvoeren en geeft hierbij interactieve en taakgerichte instructie.

De student kan verschillen tussen kinderen constateren en kan verschillende differentiatie momenten en mogelijkheden in lessen herkennen.

Hij kan op een valide en betrouwbare manier observeren. De student kan de beginsituatie van de eigen groep in kaart brengen.

 

 

Ik kan een verband leggen tussen lesdoelen en kerndoelen

De lessen die ik geef staan in het teken van een bepaald onderwerp. Hierop sluit het lesdoel aan. Dit doel maakt ik smart zodat ik aan einde van de les kan benoemen of ik het doel bereikt hebt of niet. De afzonderlijke lesdoelen staan in verband met de kerndoelen van het primair onderwijs. Een goede docent heeft naar mijn mening kennis van de kerndoelen en houdt deze altijd in zijn achterhoofd gedurende het schooljaar. Om die doelen te kunnen bereiken geef je lessen waarmee oefent om het kerndoel te behalen.

Je zou kunnen zeggen dat een lesdoel in dienst staat van een kerndoel.

Zo heb ik bijvoorbeeld een les begrijpend lezen gegeven aan groep 5 waarbij ik een tekst heb voorgelezen. Daarna hebben we tekst besproken en stelde ik de volgende vragen:

- wat voor soort tekst is het?

- waar gaat de tekst over? Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

Het lesdoel was om een goede hoofdgedachte te kunnen formuleren over de 2 teksten die we mondeling en schriftelijk behandeld hebben.
Dit houdt verband met het kerndoel: 'de leerlingen leren informatie te verwerken uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondelijk of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.'

 

Ik kan onder toezicht een (digitale) les uitvoeren en interactieve en taakgericht instructie geven

In de stage heb ik laten zien dat ik onder toezicht lessen kan geven. Ik heb verschillende lessen gegeven en verschillende instructies.
Tijdens mijn instructie laat ik de leerlingen meedenken en meedoen. Dit heeft als doel ervoor te zorgen dat de verwerking gemaakt worden en is daarmee taakgericht.

Een voorbeeld hiervan is een les die ik heb gegeven over verkleinwoorden. Hierbij had ik van te voren op het digibord allemaal woorden geschreven en ik had de uitgangen -pj, -je, -tje met een kleur in een vierkant geplaatst. Het doel van de les was dat leerlingen woorden met deze uitgangen konden verkleinen. Dit hadden zij ook al eens eerder gedaan. De les diende als extra oefenen en herhaling.

Tijdens de instructie moesten de leerlingen om de beurt de woorden verbinden met gekleurde lijntjes naar de juiste uitgang. Het bord zag er uiteindelijk ongeveer zo uit:

 

Er waren genoeg woorden zodat iedereen keer geoefend had. De opdracht varieerde ook per kind:
- welk woord hoort bij -tje?

- kies een woord en vertel waar het bij hoort

- waar hoort stoel bij?

- welke woorden kunnen allemaal bij -pje?

 

De leerlingen waren allemaal erg enthousiast en deden fanatiek mee. De leerlingen kregen ook een werkblad met oefeningen met verklein woorden. De eerste oefening heb ik ook met behulp van het digibord toegelicht. Ik had de oefening groot op het bord alvast gemaakt.
Door 1 klink konden de leerlingen nu zien op het bord wat de bedoeling was (woorden in de juiste kolom plaatsen).

 

Niet altijd gebruik ik het digibord bij de uitleg. Zo ook niet bij een les over hoe je het woordenboek kunt gebruiken. Mijn instructie was wel interactief, ik stelde veel vragen aan de leerlingen. Iedereen had een eigen woordenboek voor zich liggen.

- Wat kun je met een woordenboek?

- Wanneer gebruik je een woordenboek?

- Als ik het woord plattegrond wil opzoeken, hoe doe ik dat dan?

- Dus ik moet de volgorde van het alfabet weten om het te kunnen?

We hebben samen het alfabet geoefend, ieder kind noemde de volgende letter. Daarna hebben we dit ook gedaan met een letter telkens overslaan. Zo was de instructie interactief en taakgericht. Het hielp de leerlingen om na te denken hoe het alfabet ook al weer ging.

Daarna hebben we samen enkele woorden opgezocht. Toen het duidelijk was hoe het werkte hebben zij zelf een aantal woorden opgezocht in het woordenboek.

 

Niveau 2

De student kan de leerinhouden en leerlijnen afstemmen op het niveau en interesses van de groep en kent het belang van deze leerinhouden voor het dagelijks leven van basisschool kinderen.

De student kan onder toezicht gedurende een dag aaneengesloten lesactiviteiten uitvoeren. Hij maakt hierbij inzichtelijk welke leerdoelen hij met welke leeractiviteiten nastreeft en geeft enkele toepassingsgerichte (digitale) opdrachten/didactisch middelen. Hij stimuleert een onderzoekende en nieuwsgierige houding bij kinderen.

De student kan leer- en ontwikkelingsprocessen analyseren en differentieert in zijn lessen op verschillende niveaus.

 

 

Niveau 3

De student kan gedurende en na afloop van de les kritisch evalueren en verwerken in het bijsturen van de activiteit en de vervolgactiviteiten.

De student kan de leerlijnen en leerinhouden afstemmen op het niveau en de interesses van individuele kinderen.

De student kan zelfstandig gedurende minimaal twee aaneengesloten dagen lesactiviteiten uitvoeren en zorgt ervoor dat het onderwijs aansluit bij individuele mogelijkheden van alle kinderen in de klas.

De student kan van elk kind in zijn groep beschrijven hoe het zich ontwikkelt en hoe hij die ontwikkeling bevordert. Hij signaleert onmiddellijk als er leer- of ontwikkelingsproblemen zijn, hij kan beoordelen of en hoe hij die problemen zelf kan aanpakken.

De student kan leer- en ontwikkelingsprocessen van kinderen op een verantwoorde wijze volgen, de resultaten hiervan gebruiken bij het ontwerpen van volgende onderwijsactiviteiten