Bewijs Didactieken
Dit stuk is geschreven met behulp van Meer dan Onderwijs pagina 227 t/m 231 en pagina 160 t/m 165.
Didactische analyse
Vanuit de onderwijs van Van Gelder is het model didactische analyse ontwikkeld:
Voordat je een les ontwerp bepaal je de beginsituatie van de leerlingen. Daarbij houd je rekening met de volgende zaken:
- Situatie op school en in de groep
- Leefwereld of de etnische, sociale en culturele achtergrond van kinderen
- Interesse en belevingswereld van kinderen
- Ontwikkeling van het kind
Wanneer je zicht hebt op de beginsituatie bepaal je vervolgens wat je met de les wil bereiken. Je stelt algemene doelstellingen op en specifieke doelen voor de les (product en procesdoelen). Dit pas ik toe op het lesvoorbereiding van de pabo wat ik gebruik voor de lessen die ik ontwerp voor de stage.
Tussen beginsituatie en doel staat de onderwijsleersituatie: op welke manier de leerlingen zich tijdens de onderwijs- en leeractiviteit ontwikkelen in de richting van het gekozen doel. De didactische werkvormen geven aan op welke wijze de leraar de onderwijsleersituatie inricht, voorbeelden zijn:
- Vertellen
- Uitleggen
- Beurten geven
- Demonstreren
- Vragen stellen
- Opdrachten geven
Bij elke werkvorm past één of meer groeperingvormen, oftewel de samenstelling van de groep en opstelling waarin gewerkt wordt, voorbeelden zijn:
- Carré (voor klassieke lessen, spreekbeurten, mediaprogramma’s of PowerPoints)
- Rijen of tweetallen (voor individueel, zelfstandig werken of toetsen)
- Viertallen (voor samenwerking, groepswerk)
- Kringopstelling (voor discussievormen, leergesprek)
Leerinhouden zijn onderwerpen die gericht zijn op de ontwikkeling van kennis, vaardigheden en attitude. De keuze van de leerinhoud heeft te maken met de visie van de school, de kerndoelen en de beginsituatie van de leerlingen. In het onderwijsleerproces leren de kinderen door het uitvoeren van leeractiviteiten, voorbeelden zijn:
- Luisteren
- Lezen
- Schrijven
- Tekenen
- Onderzoeken
- Presenteren
- Dramatiseren
- Samenwerken
Leeractiviteiten hebben direct te maken de gekozen didactische werkvorm. Daarbij maken we gebruik van allerlei hulpmiddelen, leermiddelen zoals kaarten, platen, computer, videofragmenten, presentaties enzovoort.
Het bekijken en waarderen van het resultaat aan de hand van de doelstellingen is evalueren. Dit kan door jezelf de volgende vragen te stellen:
- In hoeverre is het doel bereikt?
- Was het leerproces betekenisvol voor de leerling?
- Was de taakverdeling zodanig dat iedereen tot zijn recht gekomen is?
- Klopte het tijdschema?
- Was de samenwerking goed?
Direct activerende instructie model
Een didactisch middel is het geven van activerende instructie. Dit wordt gekenmerkt door het uitgangspunt dat leraar en leerling op interactieve wijze de leerinhouden en strategieën doorlopen. Het model verdeelt een onderwijsactiviteit in zeven fasen die in een vaste volgorde doorlopen worden:
- Terugblik (voorkennis ophalen/het voorgaande werk bespreken)
- Oriëntatie (presenteren van het onderwerp van de les)
- Uitleg (onderwijs in kleine stappen)
- Begeleide inoefening (laat de leerlingen onder begeleiding oefenen)
- Zelfstandige verwerking (zorg dat de leerlingen direct beginnen)
- Evaluatie (nabespreken van wat goed en wat minder goed ging)
- Terug- en vooruitblik (plaats de les in de lessenreeks/geef aan wat de vervolgactiviteit wordt).
Coöperatief leren
Coöperatief leren komt voort uit de ideeën van Dewey. Volgens hem is opvoeding een proces van voortdurende reconstructie van de ervaring. Het kind moet zijn mogelijkheden kunnen ontwikkelen, zodat het ‘zichzelf tot uitdrukking’ kan brengen. Dit gebeurt dan wel zo dat daarmee sociale doelen gediend worden. Het kind leert zichzelf kennen in relatie tot de wereld; tegelijkertijd leert het de wereld kennen in relatie tot zichzelf. Leren is een voortdurend proces dat een leven lang doorgaat.
Coöperatief leren hecht veel waarde aan democratisch denken en handelen, samenwerken en actief leren. De school is een afspiegeling van de samenleving. De leerlingen werken gestructureerd samen bij het leren van leerinhouden of het maken van een product. Zij zijn verantwoordelijk voor het eigen leerproces en dat van de groep.
Coöperatief leren is leren dat plaatsvindt in een (onderwijs)leersituatie waarin de lerende in interactie met één of meer factoren onder gedeelde verantwoordelijkheid een leertaak uitvoert met een gemeenschappelijk doel of product dat alle betrokkenen willen bereiken of maken.
Kenmerken van coöperatief leren zijn:
- Positieve wederzijdse afhankelijkheid en er is een gezamenlijk doel.
- Individuele verantwoordelijkheid voor de taak.
- Directe interactie.
- Gelijkwaardige deelname is essentieel voor succesvol leren.
- Leerlingen leren veel sociale vaardigheden door directe interactie.
Probleem Gestuurd Leren (PGL)
PGL gaat er vanuit dat de leerling zelfstandig kan leren en zelf initiatief neemt tot leren. Er worden drie doelstellingen nagestreefd:
- Het verwerven kan kennis die bruikbaar is
- Het zelfstandig leren
- Het analyseren en oplossen van problemen
De leerling is in grote mate verantwoordelijk voor het eigen leerproces. De leraar biedt de leerinhouden, bewaken kernbegrippen en kernvaardigheden en begeleiden de leerlingen bij het leerproces.
Er is een aantal belangrijke vaardigheden nodig voor PGL:
- Het analyseren van een probleem.
- Het formuleren van ideeën.
- Het activeren van reeds aanwezige kennis en vaardigheden.
- Het reflecteren op de wijze van aanpak.
Er wordt uitgegaan van een (probleem)situatie die de leraar aanbiedt, waarna de groep dit probleem of die situatie analyseert en bespreekt. Op basis daarvan worden leerdoelen geformuleerd. De leerlingen gaan zelfstandig aan de slag om deze doelen te halen. PGL vindt plaats aan de hand van een stappenplan, de zevensprong:
- Moeilijke begrippen in de tekst worden verhelderd; iedereen begrijpt de tekst en de legt de situatie op dezelfde wijze uit.
- Het probleem wordt gedefinieerd; iedereen begrijpt en erkent wat het centrale probleem is.
- Het probleem wordt geanalyseerd; ideeën rond het probleem worden genoemd.
- De ideeen worden geordend.
- Leerdoelen worden geformuleerd; de groep kiest doelen/vragen waarmee wordt gewerkt.
- De groepsleden zoeken afzonderlijke informatie op, waarna deze wordt verwerkt.
- De informatie wordt aan elkaar gepresenteerd (rapportage van het probleem).
Deze onderwijsvorm leidt tot gemotiveerde leerlingen. De leraar heeft een inspirerende houding (model) en voedt het initiatief nemen van de leerlingen.
Ervaringsgericht onderwijs (EGO)
In ervaringsgericht onderwijs is de betrokkenheid van het kind het centrale begrip. Als het kind betrokkenheid is verloopt het leerproces goed en leert het kind fundamenteel is plaats van oppervlakkig. Voorwaarden hiervoor zijn het welbevinden van het kind en een rijke leeromgeving. Vijf factoren zijn van invloed op de betrokkenheid van het kind:
- Sfeer en relatie
- Aanpassing aan het niveau
- Aansluiten bij de werkelijkheid
- Activiteit
- Leerling-initiatief
Ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO)
Voor het vak leerpraktijk heb ik samen met drie klasgenoten een theoretisch onderzoek gedaan over ontwikkelingsgericht onderwijs. Hierdoor heb ik veel geleerd over de uitgangspunten van OGO en mijn kennis uitgebreid. Het verslag daarvan is hier te lezen.
Adaptief onderwijs
Bij kennis niveau 1 van competentie 3 heb ik een aantal onderwijsconcepten uiteengezet. Daar heb ik mijn kennis over adaptief onderwijs ook uiteengezet. Dit is te vinden op de pagina bewijs onderwijsconcepten.
Maak jouw eigen website met JouwWeb