01-11-2010 Competentiebeschrijving 2. Vaardigheden

Niveau 1

De student kan kwaliteiten bij kinderen herkennen en benoemen.

De student observeert hoe kinderen met elkaar omgaan en beschrijft het handelen van de stagementor om dit te beïnvloeden.

 

Ieder kind is uniek en ieder kind heeft kwaliteiten. Soms valt een kwaliteit van een kind niet direct op tijdens de lessen. Tijdens mijn opleiding op de ALO heb ik geleerd te kijken naar het gedrag van kinderen. Zo kun je door goed te kijken kwaliteiten van kinderen herkennen. Je ziet hoe leerlingen met elkaar omgaan en je kunt zien welke kinderen er bijvoorbeeld goed samen kunnen werken. Je ziet wie er helpende kinderen zijn en wie liever niet op de voorgrond treden. Wat mij is opgevallen is dat sommige kinderen (met name jongens) tijdens de les heel vaak storend verdrag vertoonden en erg afleidend waren voor anderen. Je eerste beeld zou dan negatief kunnen zijn over dat kind. Maar het opvallende was dat zij in bepaalde situaties juist heel lief voor klagenoten waren en hen hielpen bij moeilijke opdrachten.
Naar mijn mening is het dus heel belangrijk dat je altijd kijkt naar een kwaliteit van een kind, ook al zie je dit niet altijd (en niet direct).

 

Tijdens mijn verschillende stages (op de ALO en op de PABO) heb ik gedrag van stagementoren geobserveerd. Zij stimuleerden de leerlingen om op een positieve manier met elkaar om te gaan. Een voorbeeld is dat de docent duidelijke regels heeft afgesproken wat betreft het omgaan met elkaar. Wanneer er een ruzie onstond besteedden alle stagementoren daar aandacht aan en bespraken soms ook klassikaal waarom een bepaalde situatie ontstond en hoe je daar op kunt reageren.

 

Niveau 2

De student houdt het leef- en werkklimaat in stand. Met de kinderen bespreekt hij de sfeer in de groep en de omgang met elkaar. Hij stuurt mede het proces van zelfverantwoordelijkheid, zelfstandigheid en samenwerking.

De student ziet hoe kinderen met elkaar omgaan en welke gevolgen dat heeft voor het welbevinden van (individuele) kinderen. Hij vormt zich een beeld van de fysieke, sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van kinderen in haar groep.

 

Niveau 3

De student creëert en bevordert een positief pedagogisch klimaat. Hij bevordert zelfverantwoordelijkheid en zelfstandigheid van en samenwerking tussen kinderen. Hij zet kwaliteiten van kinderen in in het leer- en ontwikkelproces.

De student kan van elk kind in zijn groep beschrijven hoe het zich ontwikkelt op fysiek, sociaal-emotioneel, cognitief en moreel gebied.

De student signaleert adequaat leer- of ontwikkelingsproblemen en kan beoordelen of en hoe hij deze zelf kan aanpakken of doorverwijzen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb