Bewijs Verschillen rol leerkracht

De rol van de leraar in Montessori onderwijs

De leraar observeert haar leerlingen, om hun essentie en ontwikkeling te zien. Ook de leraar mag niet volstaan met een fantasie over een kind. De leraar moet steeds weer nagaan of haar denken over een kind klopt. Tegelijk mag de leraar vertrouwen op het vermogen tot observatie, fantaseren, intellect en moreel inzicht en handelen van kinderen. Ze mag er niet op vertrouwen dat kinderen zomaar direct goede kennis van de kosmos hebben. Dat vraagt verstandelijkheid, oefening en kritische zin. Lang niet alles wat mensen denken is ook helemaal terzake. In montessorionderwijs past daarom een zorgvuldige en kritische houding. De leerkracht moet daarom steeds weer kijken naar de kinderen om vast te stellen of bepaalde inzichten inderdaad de gewenste kwaliteit hebben en –typisch montessoriaans– wat kinderen zelf als natuurlijk vervolg van hun ontwikkeling aangeven. Dat is een kern van de montessoriaanse kosmische pedagogiek.

 

De rol van leerkracht in het Dalton onderwijs

Ook voor een leerkracht zijn er belangrijke dingen in het Dalton Onderwijs. Een leerkracht is meer bezig op het gebied van coachen en begeleiden dan alleen het overbrengen van leerstof. Een aantal belangrijke aspecten die van belang zijn voor een leerkracht zijn:

  • Er wordt gewerkt met een takenbord en een taakblad en met dagkleuren
  • De leerlingen houden de resultaten zelf bij
  • Zelfstandigheid en samenwerken moeten veel aandacht krijgen
  • Het klaslokaal is ingericht voor het zelfstandig werken en het samenwerken
  • Er worden diverse leervormen aangeboden van zelfstandig werken, het leren en het reflecteren

 

De rol van de leraar in het Jenaplan onderwijs

De leraar is in eerste plaats opvoeder.

Hij heeft gezag op grond van wie hij is en dit door de wijze waarop hij met de kinderen omgaat.

De leraar zal bepaalde waarden die wezenlijk zijn voor het Jenaplan-onderwijs, moeten voorleven, dit zijn ze op een rijtje:

  • inclusief denken
  • dialoog
  • waarachtigheid
  • vrijheid
  • kritisch denken
  • creativiteit

Samengevat: een humane en democratische leef- en werkgemeenschap op grond van een mensbeschouwing. Petersen onderscheidt vier basisactiviteiten die voor de pedagogische situatie de 'grondstoffen' leveren: gesprek, spel, werk en viering.

Deze vier zijn aan het functioneren van menselijke gemeenschappen ontleend (gezin, dorp, streek, maar ook, land, Europa, wereld). Op een Jenaplan-school worden er vaak kringgesprekken gevoerd. Tussen spel en werk wordt het volgende onderscheid gemaakt:

werk is het omgaan met de werkelijkheid met de intentie tot leren, terwijl bij spel de nadruk ligt op het omgaan met de werkelijkheid. Viering (verjaardag, weekafsluiting, enz.) is in de Jenaplan-school even belangrijk als andere activiteiten.

 

De rol van de leerkracht bij Ontwikkelingsgericht onderwijs

Er is in ontwikkelingsgericht onderwijs een beslissende rol weggelegd voor de leerkracht. Deze is verantwoordelijk voor het in balans houden van de persoonlijke belangen van de leerlingen en de belangen van de samenleving, neergelegd in de bedoelingen van de school.

De leerkracht zoekt naar sociaal culturele activiteiten, die te verbinden zijn aan kennis en vaardigheden om zo een brede ontwikkeling mogelijk te maken. Competenties die daarbij aan bod komen zijn:

•        Actief zijn, initiatieven nemen en plannen

•        Communiceren en taal

•        Samen spelen en samen werken

•        Verkennen van de wereld

•        Uiten en vormgeven

•        Voorstellingsvermogen en creativiteit

•        Omgaan met symbolen, tekens en betekenissen

•        Zelfsturen en reflectie

•        Onderzoeken, redeneren en probleemoplossend

 

OGO Stimuleert deze competenties d.m.v. het aanspreken van de basiskenmerken van de leerlingen om:

•        Nieuwsgierig te zijn

•        Emotioneel vrij te zijn

•        Zelfvertrouwen te hebben

•        Positief over zichzelf te denken

 

In de eerste plaats ontwerpt hij, in samenspraak met de leerlingen, betekenisvolle sociaal-culturele activiteiten waarbinnen gezamenlijk handelen plaatsvindt en waaraan een gezamenlijk motief verbonden is (bijvoorbeeld winkelen, een brief schrijven, een tentoonstelling inrichten).

 

In de tweede plaats draagt de leerkracht zorg voor het tot stand komen van een zone van naaste ontwikkeling. Die zone bestaat, kort gezegd, uit activiteiten waarin de leerlingen kunnen en willen deelnemen, maar die nog niet zelfstandig tot een goed einde kunnen brengen. 

 

Om te zorgen dat de leerlingen inderdaad in de betreffende activiteit mee willen doen, zorgt de leerkracht dat er uitdagende, zinvolle problemen opgeworpen worden. Hij doet dat door zich af te stemmen op de groep leerlingen, te luisteren wat hen bezig houdt, en op het juiste moment die kwesties eruit te pikken en om te vormen tot een echt probleem, dat mogelijkheden biedt tot het leren van belangrijk geachte culturele verworvenheden. De leraar stelt zich hier op als partner van de leerlingen. 

 

Tenslotte zorgt de leerkracht ervoor dat de deelnemers zich bezig houden met de relaties tussen de ‘werkelijkheid’, de afbeeldingen (of representaties) die we daarvan maken, en de betekenissen die we aan die afbeeldingen hechten. 

In de cultuur bestaan er vele manieren om de werkelijkheid te representeren: mondelinge en schriftelijke taal, tekeningen, schema’s, plattegronden, symbolen, enzovoorts.

Maak jouw eigen website met JouwWeb