Bewijs Essay: Cognitieve verschillen

Een stuk over cognitieve verschillen uit mijn essay: ‘Visie op bewegen’ geschreven op 19-08-2009

  

2.2. Cognitieve ontwikkeling

Naast motorische ontwikkeling speelt cognitieve ontwikkeling van leerlingen op een middelbare school ook een rol in mijn lessen. Of ik te maken heb met vmbo, havo of vwo leerlingen bepaalt hoe ik mijn lessen aanbied. ‘Uit het literatuuronderzoek blijkt dat vmbo-leerlingen de leerstof het liefst op een concrete manier verwerken (toepassen, voorbeelden bedenken, oefenen)’.[1]  

De opdrachten die ik vmbo-leerlingen geef zijn zo concreet mogelijk en vaak ook gesloten opdrachten. Deze lessen zijn over het algemeen veel docent gestuurd. De reden dat ik hiervoor kies is, omdat de leerlingen met een concrete opdracht vaak snel aan de slag kunnen en er goed bewogen kan worden. Natuurlijk kunnen zij ook in een bepaalde mate zelfstandig werken en kunnen zij ook met open opdrachten (met meer ruimte voor eigen inbreng) omgaan. Mijn ervaring is daarbij wel dat het bij dergelijke opdrachten langer duurt voordat de opdracht op de juiste wijze uitgevoerd wordt. Wanneer ik ervoor kies om dergelijke opdrachten te geven is dat dan ook vaak met het doel hen te leren zelfstandig te werken of juist samen een opdracht te volbrengen. Het bewegen of aanleren van een beweging staat dan vaak niet meer centraal.  

 

Naast de inhoud van de opdracht let ik er ook op hoe ik de opdracht geef. Zo geef ik bijna altijd een voorbeeld bij de vmbo-leerlingen. Zij begrijpen een opdracht vaak sneller wanneer zij ook een plaatje ervan gezien hebben. Zeker bij nieuwe onderwerpen is mijn ervaring dat een voorbeeld geven erg nuttig is. Dat is ook geval bij havo- en vwo-leerlingen. Over het algemeen geef ik vooral bij nieuwe bewegingen een voorbeeld, afhankelijk van de situatie en het doel bepaal ik wie het voorbeeld geeft. Een leraar toont de uitvoering technisch juist (expertmodel, moet minder uitleggen en wint tijd. De leerling (meestal de vaardige) daarentegen toont aan zijn medeleerlingen dat de beweging uitvoerbaar is en niet te moeilijk (leermodel).[2]  

 

Iedere leerling moet naar mijn idee uitgedaagd worden, daarom pas ik mijn lessen ook aan bij havo of vwo-leerlingen. Verschillen tussen de leerlingen waar ik aandacht aan besteed in de gymles zijn[3]

 

Havo leerlingen in de praktijk 

Vwo leerlingen in de praktijk 

Kan (met hulp docent) taken verdelen binnen een groep 

Kan taken verdelen binnen een groep 

Laat initiatieven (tot leren) over aan docenten 

Neemt zelf initiatieven (tot leren) 

Kan samenwerken in een groep, waarbij de docent het overzicht houdt 

Kan onafhankelijk van een docent in een groep samenwerken 

 

Bij havo leerlingen laat ik ruimte voor eigen inbreng, laat ik leerlingen zelfstandig met opdrachten aan de slag gaan en maak ik gebruik van een gezamenlijke sturing. De leerlingen kunnen dan zelfstandig of individueel of in een groep aan het werk, maar de docent heeft wel van te voren in grote lijnen aangegeven wat de bedoeling is. Bijvoorbeeld het spelen van een spel waarbij de docent de organisatievorm bepaalt en de leerlingen zelf de regels bepalen en daarbij ook scheidsrechter zijn. Bij vwo leerlingen probeer ik de opdrachten soms uitdagender te maken (op cognitief niveau) door ze heel weinig mee te geven en ze zelf aan de slag moeten gaan. Bijvoorbeeld het spelen van een spel (gekozen door docent) waarbij ze zelf moeten nadenken over de organisatie, hoeveel per team, en over de regels en het scheidsrechteren daarbij. De les is dan meer leerling gestuurd. Bij dergelijke lessen gaat het vaak vooral om het cognitieve gedeelte en daarnaast het motorische.  

Als het doel van de les is om enkel de beweging, de motoriek, te verbeteren of aan te leren is de inhoud bij vmbo, havo of vwo vaak vrijwel hetzelfde.  

Behalve dat je bepaalde dingen tijdens de les anders doet met vmbo leerlingen dan met vwo leerlingen dien je ook rekening te houden met de verschillende leerstijlen van leerlingen. ‘De cognitieve aanpak van leerlingen verschilt: je hebt de doeners, de dromers, de denkers en de toepassers.’[4] Door veel verschillende werkvormen tijdens mijn lessen te gebruiken probeer ik de leerlingen met elke leerstijl kennis te laten maken en hierin te laten leren. Voorbeelden hiervan zijn: via verbale uitleg, via kijkwijzers of voorbeelden, via het zelf opzoeken/bedenken of via het zelf doen en ervaren. Het laatste heb ik met een 2e klas gedaan, waarbij de handstand werd geoefend als voorbereiding op de handstandoverslag over de kast. Er waren verschillende situaties neergezet, waarbij de leerlingen zelf moesten ervaren wat voor hen de beste oefensituatie was om zichzelf te verbeteren.[5]  

 

 


[1] Neut van der, I., Teurlings, C., Kools, Q. (2005) Inspelen op leergedrag van vmbo-leerlingen

[2] Behets, D. (2006) Didactiek van het bewegingsonderwijs, H. 4 pag. 110

[3] http://bovo.candea.nl/Media/download/5210/Kenmerken%20havo%20en%20vwo%20leerlingen.doc

[4] Behets, D. (2006) Didactiek van het bewegingsonderwijs, H. 4 pag. 96

[5] Hidding, J. (2009) Lesvoorbereiding Handstand 2e klas 09-03-2009, bijlage  pagina 22 t/m 24