Bewijs interculturele interactie

Ik heb een stuk over interculturele communicatie bestudeerd om meer te weten te komen over de invloed van verschillende interculturele groepssamenstellingen op communicatie. Het volledige stuk is te lezen op: http://www.lamin.nl/Interculturelecommunicatie.html

 

Een belangrijke ontdekking voor mij is dat er in de literatuur en in het algemeen bij cultuurverschillen vaak over verschillende rassen en afkomsten gesproken wordt. Communicatie zou dus verschillen tussen verschillende rassen. Dat betekent dat per definitie de communicatie tussen mij en een allochtone leerling anders zou zijn dan met autochtone leerlingen. Volgens het artikel hoeft dat niet perse zo te zijn.

 

“De onjuiste gedachte dat ras de oorzaak kan zijn van communicatieproblemen is het gevolg van het feit dat raciale verschillen in de praktijk dikwijls gepaard gaan met culturele verschillen. Communicatie tussen bijvoorbeeld een zwarte en een blanke Amerikaan is per definitie interraciaal, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs intercultureel van aard te zijn, met name wanneer de beide gesprekspartners tot dezelfde socio- economische groep behoren. Aan de andere kant is het communicatieproces tussen een zwarte Amerikaan en een Ghanees niet interraciaal maar wel intercultureel van aard, omdat ze over verschillende systemen van kennis en interpretatieschema's beschikken.”

 

“Zowel in de wetenschap als in het gewone spraakgebruik wordt de term interculturele communicatie echter alleen gebruikt om het contact tussen mensen met verschillende nationale en/of taalkundige achtergronden aan te duiden. Een ontmoeting tussen een persoon van Marokkaanse origine, die in Nederland geboren en getogen is enerzijds en een autochtone Nederlander anderzijds, wordt wel als intercultureel beschouwd, omdat men daarbij wel een verschillend cultuurpatroon veronderstelt. Daarentegen wordt een ontmoeting tussen twee Nederlanders waarvan de één tot de zwartekousbeweging behoort en de ander een fervente aanhanger is van de communistische ideologie ten onrechte niet als zodanig aangemerkt. Als we ervan uitgaan dat cultuur het geheel is van normen, waarden en symbolen dat het gedrag, voelen, denken en waarnemen van mensen beïnvloedt en tot op zeker hoogte reguleert dan is het aannemelijk, dat vele groepen in een dezelfde samenleving over een eigen specifieke cultuur beschikken met als gevolg dat de communicatie tussen hen over bepaalde theme intercultureel van aard kan zijn. Anderzijds is het ook mogelijk dat de culturele afstand tussen een Links georiënteerde politicus of wetenschapper uit Turkije en een uit Nederland met betrekking tot sommige punten kleiner kan zijn dan die tussen een huisarts uit Amsterdam en een patiënt uit het platteland van Drenthe of Friesland.”

 

Deze bevindingen spreken mij aan. Dit betekent dat ik als docent rekening houd met de verschillende groepssamenstellingen, niet alleen op afkomst, maar meer op omgeving. Samenstellingen tussen leerlingen uit een dorp kunnen dus bijvoorbeeld anders zijn dan tussen stadskinderen. De manier waarop deze groepen leven, volgens hun normen en waarden is van invloed op de interactie. De achtergrond van een leerling (en van de ouders) heeft zeker ook een invloed, maar er zijn dus meer factoren die bij intercultureel horen dan afkomst.

 

“Om deze visie tot uitdrukking te brengen prefereren sommige auteurs om interculturele communicatie te zien als communicatie tussen vreemdelingen, waarbij iedere twee personen die niet tot dezelfde etnische, sociale, socio-economische of culturele groep behoren als vreemdeling voor elkaar worden gedefinieerd. Een persoon die naar een andere wijk verhuisd, of in een ander bedrijf gaat werken, neemt normen, waarden en gebruiken mee, die geheel of gedeeltelijk anders kunnen zijn dan die, die in de nieuwe wijk of in het nieuwe bedrijf gelden. Dit geeft duidelijk aan dat communicatieproblemen die voortvloeien uit verschillen in gemeenschappelijke kennissystemen niet alleen specifiek zijn voor ontmoetingen tussen leden van verschillende nationale staten (culturen), maar ook onverkort kunnen voorkomen in ontmoetingen tussen gevestigden en nieuwkomers, deskundigen en leken, 'insiders' en 'outsiders'. Ook de communicatie tussen een oudere en een jongere; man en vrouw, arbeider en ambtenaar, Nederlander en Turk, moslim en christen, kan interculturele elementen hebben. Er dient opgemerkt te worden dat het begrip vreemdeling relationeel en variabel is. Dit wil zeggen dat iemand alleen vreemdeling kan zijn in relatie tot iemand anders, en aangezien het daarbij gaat om de mate van bekendheid en onbekendheid met de interpretatieschema's van de ander, kunnen mensen in uitlopende maten vreemdeling voor elkaar zijn. Mensen uit eenzelfde land, of uit eenzelfde godsdienstige- en leeftijdsgroep zijn meer bekend met elkaars doen en laten, dus minder vreemd voor elkaar, dan mensen uit hetzelfde land, maar die tot andere sociale of religieuze groep behoren (vgl. Gudykunst en Kim 1992, 20; Gudykunst 1994, 4).”

 

 

Verloop van het interculturele communicatieproces

“Over het algemeen kunnen de factoren die het verloop en de effectiviteit van het interculturele communicatieproces beïnvloeden in twee hoofdcategorieën worden ingedeeld, althans als men de context van de ontmoeting, inclusief de machtsverhouding tussen de communicatiepartners, en hun persoonlijke eigenschappen en vaardigheden constant houdt. Het gaat hier om: (1) de culturele achtergrond; en (2) de attitudes en beeldvorming.”

 

De culturele factoren
Een verschil in het cultureel systeem van de communicatiepartners is een voldoende voorwaarde om van interculturele communicatie te spreken. Het gaat hier om verschillen in de communicatiecodes (taal en non-verbale uitingen) en in de normen, waarden en opvattingen. In het onderstaande zal slechts aandacht worden besteed aan laatstgenoemde categorie. Kort samengevat gaat het hier om de visies van groepen op (1) de menselijke aard (of de mens van nature slecht of goed is); (2) de relatie tot de natuur en het bovennatuurlijke; (3) de tijd; (4) het handelen; en (5) de sociale relaties.

 

Ook Argyle (1991, 34 e.v) presenteert een uitgebreide lijst van gebieden waarop culturen kunnen verschillen en die aanleiding kunnen geven tot problemen in interculturele ontmoetingen. Enkele daarvan zijn: verbale en nonverbale codes; regels en gebruiken met betrekking tot onder andere het geven en het ontvangen van cadeaus, eten en drinken, ontvangst van gasten, betekenis en gebruik van tijd, kopen en verkopen; sociale relaties in het algemeen en tussen familieleden in het bijzonder; de relatie tussen individu en groep, de hiërarchische verhouding tussen mensen onderling; kasten en klassen; drijfveren, prestatiedrang, assertiviteit, openheid; gezichtsverlies en gezichtsbehoud; waarden; concepten en ideologieën.

 

Als docent is het belangrijk om bij groepssamenstellingen en interactiepatronen rekening te houden met de verschillende culturele gebruiken van de groepsleden. Als je daarin de bovenstaande voorbeelden meeneemt houd je dus ook rekening met het opleidingniveau en idealen van de ouders. Kinderen die uit een groot gezin komen, waarvan de ouders bijvoorbeeld veel hechten aan socialisme kunnen andere communicatie vertonen dan een enigs kind waarvan de ouders bijvoorbeeld heel ambitieus zijn en gericht op prestatie. In een klas bereid ik mij voor op de verschillen tussen de leerlingen en weet ik dat dit invloed heeft op de interactie van de groep.

 

“Beeldvorming bij autochtonen en allochtonen
De tweede categorie factoren die het interculturele communicatieproces kan beïnvloeden betreft de attitudes jegens en beeldvorming over de gesprekspartner en over de groep waartoe deze gerekend wordt. De sociale categoriseringstheorie laat zien dat mensen hun sociale omgeving altijd in groepen indelen op basis van criteria zoals beroep, woonplaats, sekse, religie, etniciteit, afkomst, taal en leeftijd, onder andere om de wereld om hun heen overzichtelijk en beheersbaar te maken. Tegelijkertijd is iedereen lid van een aantal van deze groepen waaraan hij ook zijn sociale identiteit ontleent. Omdat iedereen uit is op het verkrijgen van een positieve sociale identiteit is de mens geneigd de groep waartoe hij of zij behoort positiever of in ieder geval minder negatief te beoordelen dan de andere groepen.

 

Beeldvorming is het concrete resultaat van dat evaluatieproces, dat voornamelijk bestaat uit stereotypen en vooroordelen jegens zich zelf (zelfperceptie) enerzijds en jegens anderen in de omgeving anderzijds. Generalisaties en vooroordelen over anderen zijn, zoals bekend, van alle tijden en alom aanwezig.

 

Uit de eerder besproken theorie van de culturele identiteit kan worden afgeleid dat interculturele communicatie tussen autochtonen en allochtonen niet adequaat kan verlopen als de wederzijds toegeschreven culturele identiteiten in grote mate gebaseerd zijn op generalisaties en vooroordelen. In het onderstaande overzicht zal daarom worden ingegaan op de autochtone en allochtone beeldvorming (zie hiervoor Shadid 1994).”

 

Het bovenstaande betekent voor mij als docent dat ik mij leerlingen wil leren om niet in hokjes te denken, maar open te staan voor de verschillen onderling. Wanneer leerlingen anderen alleen benaderen op basis van vooroordelen zal de interactie binnen de groep stroef verlopen. Als docent zou ik daarom juist de verschillende achtergrond en leefgewoonten van de leerlingen bespreekbaar maken.